Toen G gisteren het mezenkastje inspecteerde (geen gekwetter meer, mezen uitgevlogen), trof hij één dood meesje aan op het verlaten nest. Een trieste aanblik. Vervolgens deed hij het kastje weer dicht en zette het op de tuintafel.
Gisteren vroeg in de avond was er vervolgens weer druk mezenverkeer, de druiventak op, de druiventak af. “Waar o waar is ons huis gebleven?” zag je de mezen kwetteren. Uit arren moede bezichtigde Pa Mees het belendende mezenpand, dat ze tot nu toe geen blik waardig keurden, maar keer op keer kwamen ze toch weer terug op de oude vertrouwde landingstak. Het zag er wanhopig uit.
En dat was het ook.
Vandaag bleek waarom. Toen ik het mezenkastje leeghaalde – uit angst voor ongedierte, maar dat is misschien geheel misplaatst – bleken er naast het lijkje van de eerste leg drie nieuwe eitjes te liggen. Te laat natuurlijk om onze fout te herstellen. Je moet ook niet willen ingrijpen in de natuur! Hoogmoed.
Pa en ma Mees zijn dus direct na het uitvliegen van hun jongen ijverig aan de slag gegaan met nieuw broedsel. En nu ligt het nestje met de eitjes én het dooie jong in de compostcontainer. Moeten ze zelfs eerst weer opnieuw gaan bouwen en inrichten.
Ik zal het nooit meer doen.
Dat is afschuwelijk! Wat erg!